In totaal had 64,6 procent
van de beroepsbevolking van de 27 lidstaten van de Europese Unie vorig
jaar betaald werk, tegen 65,9 procent een jaar eerder. Daarmee daalde de
arbeidsparticipatie tot het niveau van 2006. Onder de Europese mannen
daalde de deelnamegraad van 72,8 tot 70,7 procent. Het percentage
vrouwen met een betaalde baan nam met een half procentpunt af tot 58,6
procent.
Alleen onder ouderen nam het
percentage dat actief was op de arbeidsmarkt, vorig jaar nog toe. In
2009 had 46 procent van de 55- tot 64-jarigen in de Europese Unie
betaald werk, tegen 45,6 procent in 2008.
De
Nederlandse beroepsbevolking was relatief het meest actief op de
arbeidsmarkt. Met 77 procent was de participatiegraad in Nederland hoger
dan in alle andere EU-lidstaten. Denemarken, Zweden, Oostenrijk en
Duitsland completeerden de top vijf, als enige andere landen waar de
participatie hoger was dan 70 procent.
Bijna de helft (48
procent) van de Nederlanders werkte vorig jaar part-time, waarmee
Nederland tevens veruit het hoogste aandeel deeltijdwerkers binnen de EU
telde. Zweden volgde, met 26 procent part-timers, op ruime afstand als
tweede. Van de Nederlandse vrouwen tussen 15 en 64 jaar had vorig jaar
71,5 procent een betaalde baan. Alleen Deense vrouwen waren actiever,
met een participatiegraad van 73,1 procent.
De
arbeidsparticipatie was vorig jaar het laagst in Spanje, Italë,
Hongarije, Malta en Roemenië. In al deze landen had nog geen 60 procent
van de beroepsbevolking betaald werk. Met een arbeidsdeelname van 54,9
procent scoorde Malta het laagst.